(Bij de film ‘Eternal Sunshine of the spotless mind’.)
In de film ‘Eternal Sunshine of the spotless mind’ met Jim Carrey als Joel en Kate Winslet als Clementine gaat het om het wissen van herinneringen uit het onbewuste om pijn te ontlopen. Joel en Clementine hebben een uitermate ambivalente relatie, gekenmerkt door aantrekken en afstoten. Ze gaan uit elkaar en Clementine besluit haar herinneringen aan haar relatie met Joel te laten wissen, omdat ze weer gelukkig wil worden. Voorafgaand aan de film zien we hoe de relatie zich ontwikkelt en hoe het afloopt. Daarna begint de film, net zoals in het echte leven; we zijn er al voordat we geboren zijn.
In de psychoanalyse gaat het om het onbewuste en om het herinneren. Vandaar dat ik u nu iets wil vertellen over het onbewuste en het geheugen. Na afloop van de film tijdens de discussie kunnen we dan weer de verbinding leggen met de film.
Bewust – Onbewust
Het concept ‘onbewust’ staat in de psychoanalyse centraal. Freud onderscheidde een drietal aspecten als hij het had over het onbewuste:
• In de eerste plaats bedoelde hij daarmee datgene wat niet toegankelijk is voor het bewustzijn en toch niet verdrongen is, ook wel het procedurele onbewuste genoemd, wat te maken heeft met gewoonten en vaardigheden. Het gaat daarbij om ervaringen die hebben plaatsgevonden in een periode waarin het brein nog niet de mogelijkheid had om ervaringen vast te leggen als beeld of in een verbale dan wel symbolische vorm.
• In de tweede plaats duidde hij ermee aan wat verdrongen moest worden omdat het niet acceptabel of te bedreigend was op bewust niveau. Het betreft hier conflicten en verboden en dus verborgen gevoelens. Door te duiden kan dit deel weer tot bewustzijn gebracht worden.
• Tenslotte beschrijft Freud het voorbewuste, datgene wat niet spontaan herinnerd wordt, maar wat wel bewust kan worden zodra de aandacht erop gericht wordt.
Het onbewuste en het geheugen hangen met elkaar samen, vandaar dat we kort ingaan op het functioneren van het geheugen en vooral van het langetermijngeheugen. Het langetermijngeheugen is verdeeld in het impliciete en expliciete geheugen.
Het expliciete geheugen steunt op het ontwikkeld zijn van de hippocampus, wat pas een feit is als het kind drie tot vier jaar is. Dit betekent dat ervaringen van vóór die leeftijdsfase niet in het expliciete geheugen kunnen worden opgeslagen en dus niet kunnen worden herinnerd. Het expliciete geheugen is onderverdeeld in een semantisch gedeelte (geheugen voor feiten en kennis) en een episodisch gedeelte (geheugen voor de eigen biografie en geschiedenis). Als Freud spreekt over het opheffen van de vroeg-kinderlijke amnesie als doel van de psychoanalytische behandeling, dan is hieraan een ondergrens gesteld. Anders gezegd, de mogelijkheid tot verdringing ontstaat pas vanaf het derde of vierde jaar.
Ervaringen uit de jaren daarvoor kunnen niet worden vastgelegd in het expliciete geheugen. Dit wil niet zeggen dat ze verloren gaan en evenmin dat ze niet belangrijk zijn; ze kunnen worden vastgelegd in ons tweede geheugensysteem, het impliciete geheugen.
Het expliciete geheugen gebruikt talige symbolen en verbale mediatie om opgedane ervaringen vast te leggen. Deze ervaringen kunnen vervolgens herinnerd worden, maar niet als een objectieve kopie van wat er toen gebeurd is. Het is de actuele affectieve/emotionele context die de herinnering activeert en die bepaalt hoe en wat er herinnerd wordt. De inrichting van Freud’s behandelkamer met al zijn Griekse en Egyptische replica’s, de kleur van zijn stem, de woorden en metaforen die hij kiest en zijn chow-chow die in de behandelkamer lag, ze waren allemaal bepalend voor hoe en wat zijn patiënten zich herinnerden.
Het herinneren vraagt om de aanwezigheid van herinneringswachtwoorden. Materiaal dat is vastgelegd in het expliciete geheugen, dient te worden gestimuleerd om herinnerd te kunnen worden. Confrontatie met bepaalde voorstellingen roepen weer andere beelden uit het geheugen op. Zo ontstaat er een keten van associaties. Wanneer in die keten van associaties een verbinding/element wegvalt, of wanneer er sprake is van een of andere blokkade, dan vallen op grond daarvan ook andere beelden als het ware weg uit het geheugen en worden niet meer herinnerd; ze kunnen als het ware niet meer gevonden worden. De gedachte dat een neutraal en zwijgend luisteren het proces van associëren en het zich herinneren stimuleert is dan ook onjuist.
Het zijn niet alleen de woorden die wij spreken, die het herinneren faciliteren. Het is ons hele doen en laten dat daarbij van invloed is. Datgene wat herinnerd wordt, wordt bepaald door de actuele emotionele context, door de stimulerende kwaliteit van de relatie nu. Anderzijds is het ook zo dat datgene wat in het expliciete geheugen wordt vastgelegd, bepaald wordt door de emotionele context waarbinnen de ervaring zich toentertijd heeft voltrokken. Datgene wat herinnerd wordt, kan dus niet worden opgevat als een historisch feit of een objectieve werkelijkheid. Het gaat niet om foto?s opgehaald uit een fotoarchief. De subjectieve betekenis heeft de plaats ingenomen van het objectieve feit. Er is niets anders dan dat. Hoe en wat er zich nu ‘objectief’, in het verleden heeft afgespeeld, valt niet meer te achterhalen. Toen mijn zus en ik na het overlijden van mijn vader herinneringen uit het verleden zaten op te halen, werd ons duidelijk dat zij zich bepaalde gebeurtenissen op een heel andere wijze herinnerde dan ik. En toch ging het om dezelfde gebeurtenis. De context van het daar en toen én die van het hier en nu bepalen hoe en wat, wanneer wordt herinnerd.
Bepalend voor de werking van het tweede geheugensysteem, het impliciete geheugen, is een andere hersenstructuur die eerder dan de hippocampus is uitgerijpt. Het betreft hier ondermeer de amygdala. Deze amygdala is vanaf de geboorte al ontwikkeld. De werking van het impliciete geheugen wordt niet verbaal gemedieerd; hierin liggen bepaalde kenmerkende vaardigheden en routines vastgelegd, bepaalde karakteristieke wijzen van doen, van omgaan met. Bij het impliciete geheugen, ook wel het procedurele geheugen genoemd, gaat het zoals gezegd niet om verbaal gemedieerde beelden of mentale representaties, zoals bij het expliciete geheugen.
Het gaat veel meer om automatismen, vanzelfsprekende overtuigingen die zich uitdrukken in gedrag.In de film zien we dit doordat de nieuwe vriend van Clementine haar op de een of andere wijze doet denken aan …. Ze weet in eerste instantie niet waaraan, aan wie en waarom. Vergelijkbaar met het lopen op een trap; hoe dat lopen gaat ‘weten’ we op een bepaalde manier niet, maar op een andere wijze wel degelijk. Onze voeten hebben meer verstand van hoe we lopen dan ons hoofd. Wanneer we toch met ons hoofd willen weten hoe we lopen, vallen we vervolgens van de trap. Yehudi Menuhin’s vingers wisten god zij dank meer over vioolspelen dan zijn hoofd.
Kortom, bij het expliciete geheugen gaat het om beelden die zijn vastgelegd en die manifest kunnen worden in de vorm van herinneringen of fantasieën binnen een faciliterende affectieve of emotionele context. Bij het impliciete geheugen gaat het meer om ‘gedrag’, om ‘handelen’ en ‘doen’ dan om herinneringen en fantasieën.
In het begin van ons leven hebben we slechts de beschikking over het impliciete geheugensysteem en later komt daar het expliciete geheugen bij. De scheiding tussen beide systemen is overigens niet absoluut. Bepaalde ervaringen worden na verloop van tijd vanuit het expliciete naar het impliciete geheugen getransporteerd. Daarbij kunnen we bijvoorbeeld denken aan het leren autorijden. In eerste instantie zit het autorijden en hoe dat moet in het expliciete geheugen. Op het moment dat autorijden een automatisme wordt, wat je doet met je handen, je voeten en je ogen en niet meer met je hoofd en waarbij je niet meer hoeft na te denken, is het opgenomen in het impliciete geheugen. Een beginnende pianist speelt met zijn hoofd terwijl een ervaren pianist speelt met zijn handen. Pas dan kunnen wij als toehoorders er echt van genieten, of zitten we met een veilig gevoel in de auto naast een chauffeur.
Wat we ons herinneren zijn overigens ook niet de concrete feitelijke beelden, het is eerder de relatie die we ermee hebben die we vastleggen en die we ons herinneren. Moeders herinneren zich niet zozeer het feitelijke beeld van hun kind; de herinnering is altijd een liefdevolle of verdrietige herinnering. In de periode van mijn eerste vriendin droeg ik een baard. Zij had er een hekel aan vanwege al die rode vlekken in haar gezicht. Uiteindelijk besloot ik hem af te scheren. Toen ik vervolgens bij haar kwam zag ze niet dat mijn baard er af was, wel zei ze dat ze iets zag maar niet wist wat. Kortom, wat wij innerlijk vastleggen en ons dus naderhand kunnen herinneren is geen objectief beeld maar een relationele betrokkenheid.
Intersubjectiviteit en innerlijk werkmodel
Het bovenstaande impliceert dat veel van ons gedrag onbewust is, maar lang niet altijd op grond van verdringing. Vaak ook gaat het om gedragspatronen die stammen uit een periode in ons leven waarin we nog niet de beschikking hadden over ons expliciete geheugen, maar wel over ons impliciet geheugensysteem.
Op grond van duizenden ervaringen die wij hebben en die we direct of indirect opslaan in ons impliciete geheugensysteem, bouwen wij een onbewust innerlijk werkmodel op dat karakteristiek is voor ons doen en laten. Dit innerlijk werkmodel geeft ons een gevoel van eigenheid en we ontlenen er onze specifieke identiteit aan. Deze ervaringen zijn aan elkaar gekoppeld op basis van gelijkenis en affectieve context, en niet op basis van de dimensie tijd. Derhalve wisselen in onze herinneringen beelden uit diverse episodes uit ons leven elkaar af. In de film zien we dan ook dat gaandeweg beelden uit het heden, het recente verleden en uit het verre verleden elkaar afwisselen en ook door elkaar lopen.
Deze impliciete structuren opgebouwd in het verleden, zijn op een uiterst complexe wijze tot stand gekomen en vastgelegd. Bij voortduring is er sprake van een interactie tussen het individu en zijn omgeving. Gaandeweg worden de zich herhalende interactiepatronen verinnerlijkt en vastgelegd in wat we innerlijke werkmodellen noemen. Het betreft eerder patronen van interacties dan incidentele en individuele ervaringen die worden verinnerlijkt. Het zijn deze innerlijke werkmodellen die het latere gedrag organiseren en sturen. Deze innerlijke werkmodellen bevatten innerlijke representaties van zichzelf, anderen en de interactie tussen hen. Deze innerlijke werkmodellen zijn het resultaat van een natuurlijk proces van abstraheren van de invariante aspecten in verschillende sociale situaties met een speciaal iemand. Deze patronen hebben een zekere stabiliteit en continuïteit door de tijd heen.
Bij het tot stand komen van innerlijke werkmodellen spelen verschillende zaken een rol: de manier waarop mensen door belangrijke personen in hun leven zijn bejegend, hoe zij daarop reageerden en de wijze waarop de ouders weer met de reactie van hun kind zijn omgegaan en ook de fantasieën die het kind daarover vervolgens had. Dit alles vindt plaats binnen de context van een emotionele of affectieve gehechtheidsrelatie. Het is de kwaliteit van deze gehechtheidsrelatie die reguleert hoe en wat van dit alles verinnerlijkt wordt en in het impliciete procedurele geheugen wordt vastgelegd.
Slot
Ik heb u iets proberen duidelijk te maken over de samenhang tussen het onbewuste, het herinneren en de persoonlijke identiteit. Voor alle helderheid, ‘vergeten’ is dus vaak het zich terugtrekken in de onpeilbare en niet te verwoorden diepte van ons impliciete geheugen. Wat heet vergeten en hoe zit het met het uitwissen van het geheugen? Dat is waar de film van vanavond over gaat. De film is op een bepaalde manier van zichzelf, maar zal ook op bepaalde momenten voor ons functioneren als een herinneringswachtwoord, en daarmee allerlei beelden, gebeurtenissen uit ons eigen individuele leven activeren en weer in de herinnering terugbrengen. Film raakt ons aan. Ik wens u allen ………. veel ‘aanraakplezier’.
16 mei 2007
Thijs de Wolf