De Camino als reflectieve ruimte
Ik ga u iets vertellen over wat in de zomer van 2011 mijn leven gedurende twee maanden domineerde, uiteraard in relatie tot de psychoanalyse. In die twee maanden heb ik in mijn eentje, in Spanje, de Camino de la Plata gelopen. De wandeling ging van Sevilla naar Santiago de Compostella, een afstand van ruim 1000 km. [Ik liep overigens meerdere Camino’s, waaronder de Camino Frances en de Camino Del Norte. Dit is geen borstklopperij, meer een ‘voetnoot’. Geïnteresseerd? Klik hier]
De gedachte de Camino alleen te gaan lopen trok me tegelijkertijd aan en schrikte me af. De angstige twijfel was groot, maar mijn besluit stond vast; de angst leidde niet tot heroverwegen van de genomen beslissing. Ik overwoog bij mezelf of ik moest oefenen om de tocht goed te kunnen volbrengen. Maar hoe moet je oefenen om 1000 km te lopen, dag in dag uit lopen, en dat 40 dagen lang. Ik kon me er eigenlijk geen voorstelling van maken wat dat betekende; 1000 km was te groot en te lang. Ik kwam niet verder dan dat het lang en ver was, zoals een kind de ervaring heeft van 1, 2, 3, heleboel. Meer dan 3 heeft geen emotionele betekenis meer, het is overweldigend voor het kind. Zo was dat bij mij met die afstand van 1000 km; en zo gaat het ook aan het begin van een langdurende psychoanalytische behandeling.
Het leek alsof de wandeling aan de ene kant allerlei heel basale gevoelens rond angst, veiligheid/onveiligheid en zelfgevoel uit een vroege periode in mijn leven bij me activeerde. Aan de andere kant vroeg ik me af of ik de Camino niet gebruikte als een transitionele ruimte om me voor te bereiden op een nieuwe fase in mijn leven. Dat had ik al eerder gedaan, namelijk toen ik aan het einde van mijn middelbare-schooltijd een aantal jaren in een klooster verbleef om me van daaruit voor te bereiden op het volwassen leven.
Dromen
Na afloop van mijn wandeling, tijdens de eerste nacht dat ik weer thuis was, droomde ik over de tocht. Dat ging gepaard met slaapwandelen. Midden in de nacht stond ik voor de deuren in de slaapkamer die naar de tuin voeren. Ik moest er uit, maar kon niet; ik zocht kilometerpaaltje 28 maar kon dat niet vinden. Ik had een lichtelijk panisch gevoel de weg kwijt te zijn. Mijn vrouw schoot me te hulp door het licht aan te doen en te laten zien waar ik was: weer thuis. Ik kalmeerde en kroop weer in bed. Zij was de relevante geruststellende Ander en de representant van het realiteitsprincipe. De dagen daarna bleef ik dromen, maar nu zonder te slaapwandelen. Steeds gingen die dromen over de wandeling. In mijn dromen herhaalde ik als het ware delen van mijn tocht heel concreet, maar steeds vanuit een constellatie waarbij ik zelf in de droom zowel als wandelaar maar ook als observator van de wandelaar aanwezig was. Ik hield mezelf in de droom in de gaten.
Mijn vrouw zei lachend dat het leek alsof ik alweer weg wilde om te gaan wandelen. Maar dat was niet het geval. Het ging in de droom volgens mij niet om een verlangen. Nee, veeleer was het een manier om de ervaring van de Camino een plaats te geven in mijn innerlijk leven. Wiederholen und Durcharbeiten, daar ging het om. Dromen niet als wensvervulling, maar als een mentale manier om te verwerken.
In het begin toen ik weer thuis was, miste ik de routine, de rituelen en de setting van de Camino. Het ’s morgens vroeg nog in het donker vertrekken om niet in de volle warmte te hoeven lopen. Het iedere morgen opnieuw controleren of alles wel in de rugzak zat. Of ik genoeg water bij me had en brood, een stuk worst of kaas, een appel en wat zwarte chocolade. Het volgen van de gele pijlen, het lopen in een soort van automatische beweging en het organiseren van een slaapplaats als je op de bestemming voor die dag was aangekomen. Daarna het douchen, je benen verzorgen, de was doen en dan wat slapen en je dagboekje bijhouden. En bijhouden wie er aankwamen en wie niet, dat alles miste ik. Voor het eerst deden mijn benen pijn, ik was aan het afkicken en ook dat kende ik van mijn eigen analyse en van de analyses van mijn patiënten. Ik voelde me tijdens de tocht verbonden met de mensen die ook het pad liepen. Ik kende ze niet echt en toch voelde ik een soort van verbondenheid: je hoort bij elkaar, en dat op zich schept een band. Het ging in het begin veel minder om de specifieke mensen, maar veel meer om de verbinding.
De albergue is de plaats waar het verteren plaatsvindt, het verwerken van wat er die dag is gebeurd tijdens het wandelen. Het wandelen was allemaal heel basaal en primair. Het secundaire proces was wel aanwezig maar meer op de achtergrond. Het doen, het lopen stond op de voorgrond. En het denken en reflecteren kwam pas later in de albergue, liggend op een bed, als je geluk had onder een deken.
Ruimte
In het begin van de wandeling leefde ik in een heel specifiek tijdsperspectief. Ik was begonnen aan een wandeling van 1000 km terwijl ik geen enkele voorstelling had van wat dat was, 1000 km, het was gewoon onvoorstelbaar lang. Het was alsof de horizon daardoor wegviel en er niets anders was dat het nu. De wandeling stond niet in een bepaald tijdsperspectief van vandaag, gisteren en morgen; er was alleen maar het wandelen. Verleden, heden en toekomst hadden geen betekenis. Dat begon pas te komen toe we voorbij Ourense waren en er nog ongeveer 200 km te lopen was. Toen ineens kwam het einde in beeld, het perspectief veranderde, er kwam weer ruimte voor een leven na de Camino. Daarmee veranderde er veel. Ik merkte dat ik weer plannen ging maken: wat te doen als ik in Santiago kwam en hoe de terugreis te organiseren. Zou ik per trein naar huis gaan of met het vliegtuig? Hoe zou ik afscheid nemen van de mensen met wie ik had opgelopen de laatste weken? Hoe zou het zijn als we ieder onze eigen weg weer zouden gaan? Er kwam weer ruimte voor ‘allerlei laagjes’; het secundaire proces nam de overhand. Ik merkte dat ik vanaf een bepaald moment aan het afscheid nemen was. Dat is niet een specifieke keuze op een bepaald moment, maar opeens realiseer je je dat je aan het afscheid nemen bent van de Camino en ook van de mensen met wie je loopt.
Ik realiseerde me dat ik me was gaan hechten aan mensen die ik eigenlijk niet kende, die gewoon op mijn pad waren gekomen. Sommigen van hen kwamen en gingen weer, anderen bleven langer in beeld. Sommigen verloor je en miste je, weer anderen haakten af vanwege blessures of omdat ze hun eigen tempo liepen. Steeds ging het om verbinden en je losmaken, om het vinden van een adequate balans tussen het volgen van je eigen weg en het je voegen naar anderen. Maar het ging ook om het vinden van een juiste balans tussen wat je kunt verdragen en wat niet, het ging om het opzoeken en bewaken van grenzen. Goed voor jezelf zorgen, naar je lichaam luisteren om niet te bezwijken door jezelf te overbelasten. Ook dit proces, dat in het begin heel momentaan plaatsvond en later met een duidelijk tijdsperspectief, herkende ik van mijn eigen psychoanalyse en ik kende het ook van mijn analysepatiënten.
Fantasie
De eerste twee weken van de Camino was het warm, zo’n 30 – 35 graden. En dat met een gewicht van 11 kilo op je rug. Dat is gewoon erg warm. Ik liep alleen en dat maakte me alert; scherp hield ik de gele pijlen, karakteristiek voor de bewegwijzering tijdens de Camino, in de gaten. Al vrij snel merkte ik dat ik qua lopen in een soort automatisch verlopende beweging, een monotone cadans terechtkwam. Het was alsof mijn benen het lopen controleerden en aanstuurden, en ik mijn benen volgde en niet andersom. Ik merkte ook dat mijn lijf en mijn rugzak tijd nodig hadden om zich naar elkaar te voegen. In het begin was die rugzak een wezensvreemd iets waardoor mijn schouders en heupen het moeilijk hadden, maar gaandeweg voegden ze zich naar elkaar en ging mijn rugzak bij mij horen. Het gaf een goed, vertrouwd en prettig gevoel ’s morgens vroeg mijn rugzak weer op te doen.
Bovendien merkte ik nog iets geheel anders, namelijk dat er vanzelf allerlei fantasieën naar boven kwamen. Het leek wel alsof ik ze gebruikte om het alleen zijn en ook de warmte hanteerbaar te maken. Fantasieën om het hoofd koel te houden en de angst/emotie te reguleren. Ik merkte dat fantaseren werkt: het verschaft troost en maakt het leven dragelijk.
Ik realiseerde me op enig moment, liggend op mijn stapelbed in de veiligheid van de albergue, dat ik eigenlijk altijd fantaseerde. En dat er in mijn fantasie altijd iemand met me meeliep die me in de gaten hield en die mijn doen en laten becommentarieerde en beoordeelde. Ik realiseerde me dat ik eigenlijk altijd volgens een vast patroon fantaseerde, dat ik gezien werd en op een aardige wijze in de gaten werd gehouden door iemand anders, iemand die over me waakte. Het deed me denken aan Fairbairn, die jaren geleden al zei dat het innerlijk leven van mensen hun particuliere pathologie representeert.
Deze karakteristieke fantasieën riepen op hun beurt een aantal heel specifieke herinneringen uit verschillende periodes in mijn leven wakker en verbonden zich daarmee tot zich uitdijende netwerken met steeds wisselende emotionele kleuren. Brokstukken verdriet mengden zich met gemis, met verlangen en met het besef dat dingen zijn zoals ze zijn en dat het verleden weliswaar niet verandert, maar dat de herinnering eraan toch van emotionele kleur kan verschieten. Er kwam een zekere vorm van aanvaarding en rust. Ik merkte dat ik meer rechtop ging lopen en me vrijer voelde om meer om me heen te kijken, naar de andere pelgrims maar ook naar de natuur. De wereld om me heen kreeg een duidelijker gezicht en ikzelf kreeg daar een duidelijkere plaats in.
Wat er gebeurde was dat ik een belangrijk aspect van mijn innerlijk werkmodel op het spoor kwam en me realiseerde hoe dat innerlijk werkmodel in elkaar stak en waar ik het voor nodig had en hoe dat zo gekomen was. Tegelijkertijd merkte ik dat ik er daardoor vrijer tegenover kwam te staan. Dat is precies wat ook in een psychoanalytisch proces gebeurt: het gehechtheidsysteem gaat aan en het innerlijk werkmodel wordt gedetecteerd en geprovoceerd om het vervolgens te kunnen bijstellen waar dat nodig is.
Grip
Na twee weken veranderde het weer, het werd koeler, maar dat niet alleen, het ging ook regenen. De paden veranderden in glibberige beken van leem, het profiel van mijn schoenen liep vol en het kostte moeite om grip te houden op waar ik liep. Het werd allemaal nog basaler en enerverender, zeg maar dat het spannender werd en dat ik me bij tijd en wijle bepaald onveilig voelde. Lopend door kuddes paarden met hun veulens of koeien met hun kalveren of Iberische zwarte varkens met hun biggen, merkte ik dat ik in de gaten moest houden welk veulen bij welk paard, en welke koe bij welk kalf, of welk Iberisch zwart varken bij welke big hoorde. Als je dat niet doet word je geconfronteerd met hechtingsgedrag, dat je liever niet wilt tegenkomen. Wat ik ook merkte was dat het fantaseren niet meer werkte; ik kwam er niet meer toe, ik stond te veel onder druk. Ik was veel meer bezig met overleven, met grip houden op de ondergrond en niet wegglijden, met het oversteken van beken door van steen naar steen te springen -die stenen lagen bepaald niet netjes op gelijke hoogte achter elkaar- en met het heelhuids door diverse kuddes heen te komen.
Ik realiseerde me deze dingen pas toen ik in de albergue was aangekomen en op bed lag uit te rusten. Ik realiseerde me dat je, om te kunnen fantaseren, een zekere emotionele ruimte nodig hebt, die nu vanwege de regen en de consequenties daarvan ontbrak. Ik realiseerde me ook dat ik kennelijk mijn fantasieën niet alleen gebruikte om niet alleen te hoeven zijn, maar ook om me veilig te voelen en mijn gevoel van onveiligheid en angst te reguleren. Ik realiseerde me ook hoe troostend die fantasieën waren en hoezeer ik eraan verknocht was geraakt. Maar ik begon ook te begrijpen dat het reflecteren daarover pas kan plaatsvinden als er sprake is van een zekere rust en veiligheid. Als dat er niet is, dan overheerst het ‘doen’ en het ‘gedrag’ en gaat het om overleven. Kwaliteit van leven is dan van minder belang. Het fysieke en concrete nemen de plaats in van het mentale.
Op enig moment liep ik door een nogal dicht struikgewas en hoorde ik rechts van me een vreemd soort klagend gehuil. Het lukte me niet te ontdekken waar dat vandaan kwam. Ik merkte ook dat er zich allerlei gedachten in mijn hoofd opdrongen over waar dat gehuil mee te maken kon hebben en tegelijkertijd was er iets in me dat die gedachten actief wegdrukte, waardoor ik relatief rustig kon doorlopen. ’s Avonds in een dorpsrestaurantje vertelde ik dit aan de vrouw die ons bediende. Ze lachte, liep weg en kwam terug met een foto waarop haar man stond met een vriend. Ze hadden twee dagen geleden drie wolven doodgeschoten. Lachend zei ze, wijzend op mij: “Lobo, Lobo” (Spaans voor Wolf, mijn achternaam). Op dat moment schrok ik ontzettend. Toen ze dat zag probeerde ze me geruststellend duidelijk te maken dat ik niet bang hoefde te zijn, want dat wolven bang zijn voor mensen, behalve wanneer ze geen eten en dus honger hebben. Maar die geruststelling werkte niet. Wat ik me later wel realiseerde was dat verdringen niet alleen onbewust maar ook bewust verloopt en uitermate doelmatig kan zijn als het gaat om het vermijden van angst.
Koekoek
Als het pad vreselijk steil omhoog liep of juist scherp naar beneden, en ik maar met moeite vooruitkwam, merkte ik dat ik dan het idee kreeg dat ‘het pad’ een spelletje met me speelde, alsof het pad voor me uitliep en me uitdaagde om te volgen. Dat maakte me boos. Ik wist natuurlijk best dat het onzin was en dat ‘het pad’ geen bedoelingen had, maar toch voelde het zo. Mijn verstandelijk ‘weten’ had geen consequenties voor hoe ik erover voelde; ik verweet het pad van alles, en vooral dat het zich zo meedogenloos gedroeg en geen rekening met mij hield. Toen ik na een tijdje geen pijl te hebben gezien eindelijk weer de bekende gele pijl ontwaarde, gaf me dat een gevoel van veiligheid. Ik had iets met die pijl, het zien ervan gaf veiligheid. Zeg maar dat ik een relatie kreeg met het pad en met de pijlen. Dat gold ook toen ik ’s ochtends tijdens het lopen het roepen van de koekoek ontwaarde. Het was alsof de koekoek met me meeliep en speciaal mij aanriep. Ik wist natuurlijk heel goed dat het steeds weer andere koekoeken betrof, maar toch, het voelde alsof die ene koekoek met mij meeliep en me van alles toeriep. Ook het weerzien van de mensen die hetzelfde pad liepen riep een gevoel op van ‘blij’, van ‘bekend’, van ‘het is goed zo’.
Ik merkte dat het steeds belangrijker voor me werd welke mensen wel en welke niet ‘aankwamen’, wie viel er om en wie bleef overeind. Een zekere trots maakte zich van mij meester vanwege het feit dat ik overeind bleef. Toenemend ging ik me betrokken voelen op de anderen, maar zonder dat ik mezelf uit het oog verloor. Anderen kregen betekenis voor mij, maar ik realiseerde me ook dat ik betekenis had voor anderen. Ik maakte me ongerust als iemand met wie ik had gelopen er niet of nog niet was. Ik realiseerde me dat ik ten aanzien van weer anderen moest bewijzen dat ik net zo goed was qua lopen als zij, ik moest ze bij kunnen houden. Gevoelens van rivaliteit, jaloezie, wraakzucht en dergelijke speelden toenemend hun rol mee en met verve. Ik merkte dat ik sommige mensen aardig vond en hen opzocht, terwijl ik anderen niet aardig vond en meed. Ik merkte dat het toenemend ging om specifieke mensen met wie ik me verbonden voelde, en dat verbondenheid als zodanig niet meer voldoende was. Ik merkte dat ik was opgeschoven van de behoefte aan verbondenheid op zich naar de behoefte aan verbondenheid met specifieke mensen.
Thuiskomen
Aangekomen in Santiago nam ik afscheid van de mensen met wie ik de laatste dagen had opgelopen. Lopend door de stad kwam ik steeds weer mensen tegen die ik al eerder tijdens de wandeling was tegengekomen en die ik op de een of andere wijze uit het oog was verloren. Het gaf me een goed gevoel ze te zien, ze even te omhelzen en bij te praten over hoe het hen en mij vergaan was om vervolgens weer door te lopen. Uiteindelijk ben ik op een terras gaan zitten. Met een biertje heb ik toen de hele wandeling van binnen aan me voorbij laten trekken. Ik merkte dat ik de tocht niet vast kon houden op de manier zoals ik hem gelopen had, maar ik merkte ook dat dat niet erg was. Ik merkte dat wat zich in me nestelde de ‘ervaring’, de ‘belevenis’ was met mensen die ik tegengekomen was en die ik op de een of andere wijze van binnen heb meegenomen. Niet de mensen als aparte objecten maar de betrekking die ik met ze had, die nam ik van binnen mee terug naar Amsterdam. Dat is wat we aanduiden met het proces van mentaal representeren.
Wat ik tijdens de Camino heb ervaren is natuurlijk niet hetzelfde als wat er zich in een langdurige psychoanalytische behandeling afspeelt, maar het lijkt er in bepaalde opzichten wel erg veel op. Waar het in psychoanalytische behandelingen om gaat, is het op weg gaan om weer thuis te komen. Die zoektocht verloopt volgens een bepaald proces, net als de Camino. Veiligheid is daarbij een kernthema. Daar gaat ook mijn boek over, over reflecteren, fantaseren en leren fantaseren, over innerlijke werkmodellen die ons doen en laten sturen, over veiligheid, over hechten en onthechten, over loslaten om elkaar te kunnen hervinden. Het is de relatie die zich verinnerlijkt. Hoe dat gaat en wat de condities zijn die dat faciliteren of juist verhinderen, daar gaat de psychoanalyse over.
Psychoanalyse gaat over het functioneren van de ‘Mind’. Ik heb tijdens deze Camino aan den lijve ervaren, dat wat we een psychoanalytisch proces noemen niet louter is voorbehouden aan de setting van een klassieke psychoanalyse. Maar ik realiseerde me ook dat we de psychoanalytische kennis en psychoanalytici hard nodig hebben om dit te kunnen waarnemen en er naar te handelen.