Mythen, dromen en betekenisverlening

De voeten van Oedipus, de tranen van Narcissus.

Sinds mensenheugenis vertellen mensen elkaar verhalen, om te verhalen wie ze zijn, waar ze naar onderweg zijn en vanwaar ze komen. Ze vertellen over wat ze meemaken, waaronder ze lijden en waarvan ze dromen. Het zijn de mythen over de wederwaardigheden van mensen en goden waardoor betekenis gegeven wordt aan het menselijk bestaan.

Het is onduidelijk wie deze mythen of verhalen heeft bedacht. Ze zijn niet bedacht, ze zijn ons overgeleverd. Mythen staan buiten de concrete geschiedenis. Ze funderen de geschiedenis en bieden daarmee troost, betekenis en dus perspectief. Ze spelen zich niet af in de chronologische, maar in de archaïsche tijd.

Mythen zijn verhalen over de goden en al die verhalen vormen samen de mythologie. Goden zijn geen personages los van de mens. Ze zijn personificaties van de wensen, conflicten en dromen waarmee wij mensen ons geconfronteerd weten, waar we in onze binnen- of buitenwereld mee worstelen en waarvoor we oplossingen en troost proberen te vinden.

De woorden Mitose en Logos hangen met elkaar samen. Logos betekent ‘woord’, maar ook ‘rede’, in de zin van redevoering én in de zin van ‘zin’, de zin als grammaticale vorm, maar ook in de zin van ‘zin’ als betekenis.

Mythos en Logos verhouden zich tot elkaar als dichten en denken. Logos -woord en denken-  wordt door de Grieken niet opgevat als het rationele woord. Ratio en Pathos liggen in elkaar, rede en gevoel zijn nog niet van elkaar gescheiden. Het ‘woord’ en daarmee de mythe of het verhaal  is een gepassioneerd woord of verhaal. Het representeert een bepaalde werkelijkheid. Het woord, het verhaal, de mythe beweegt mensen en brengt ze in beweging. De mythe verhaalt over de oorsprong en alles wat is; ze ontleent haar zin en betekenis aan de mythe die over de gebeurtenissen verhaalt. De mythe constitueert de gebeurtenissen en geeft daarmee de wereld waarin wij leven haar wortels of fundament. Dankzij de mythe, het verhaal is de mens geworteld en is hij thuis in het bestaan.

In de verwoording ontstaat de betekenis. Het is ook daarom dat mensen die geen woorden kunnen geven aan wat zij voelen in een heel momentane wereld leven. Hun werkelijkheid is die van het moment, ze kennen niet het perspectief van heden, verleden en toekomst. Hun werkelijkheid is eendimensionaal, wat ontbreekt is de gelaagdheid. Door het verhalen, herhalen en reciteren van de mythen en de verhalen wordt de werkelijkheid opnieuw gerepresenteerd als een betekenisvolle werkelijkheid. Daardoor is de mens geworteld in het bestaan en wordt vergetelheid en leegte voorkomen. Waar het om gaat is de strijd tussen het herinneren en het vergeten. Zonder verwoording en taal is er geen betekenisvolle werkelijkheid of wereld.

In zijn ‘Theogonie’ personifieert Hesiodus de betekenis van het herinneren in  Mnemosynè, zij is de godin van de herinnering. Maar ook de bron en oorsprong van de verwoording. Zij is de tegenmacht van het ‘vergeten’ of de Lethè, de rivier die naar de onderwereld voert. Waar Mnemosynè heerst is betekenis en waarheid. Waarheid betekent ‘ontrukt aan de vergetelheid’ oftewel ‘Eileithyia’, wat ook wel vroedvrouw betekent, degene die aan het begin van ons bestaan staat en die ons het bestaan invoert.

Het zijn de mythen die het ‘geheugen’ van onze maatschappij, cultuur en beschaving representeren. Geheugen en herinnering zijn een organiserend principe, niet objectief maar subjectief en selectief. Het gaat om een interpretatie van de werkelijkheid, iets anders is niet voorhanden. Herinneringen zijn geen foto’s die in een mapje uit een archief worden opgediept. Hoe herinneringen worden opgeslagen en worden herinnerd hangt af van de affectieve context van dat specifieke moment. Herinneren is betekenis geven, waarbij het duidelijk is dat de ultieme betekenis niet kenbaar is. De mythe heeft het karakter van ‘cacher et montrer’. Het gaat om een spel tussen vergeten en herinneren. De mythe ‘donne à penser’, de mythe geeft te denken; zij provoceert tot denken van de ene naar de andere betekenis. De mythe heeft altijd meer dan één betekenis, is met andere woorden multigedetermineerd. Daarin lijkt de mythe op de symptomen en dromen van onze patiënten. Die hebben altijd meerdere betekenissen of verwijzen altijd naar meerdere onderliggende motieven.

Mythen zijn als de dromen van de mensheid. Zij verbeelden de conflicten en wensen van de mensheid en verhalen van de oplossingen die mensen daarvoor hebben gevonden. Mythen, symbolen, symptomen en dromen hangen met elkaar samen qua structuur en functie, ze zijn gelaagd en meerduidig.

Het is algemeen bekend dat Freud ervan uitging dat de kern van een neurose geworteld is in het oedipale conflict. Hij liet zich daarbij leiden, zoals zal blijken, door een heel specifieke interpretatie van de mythe van Oedipus. Daartegenover staat de actuele aandacht voor de betekenis van de vroege moeder-kindrelatie en de verinnerlijking daarvan. Dit levert ogenschijnlijk een spanningsveld op. We zullen dit spanningsveld  tegenkomen in de verschillende vormen van de mythe van Oedipus. Vervolgens zullen we een relatie leggen met de thematiek die in de mythe over Narcissus aan de orde is gesteld. Boven het orakel van Delphi stonden de woorden: “Ken U zelf”. Zelfkennis als voorwaarde voor een gezond functioneren. Maar het was de ziener Thereisias die Leiriope, de moeder van Narcissus,  voorspelde dat Narcissus lang en gelukkig zou leven, “mits hij zichzelf niet leert kennen”. Weten of niet  weten, herinneren of vergeten, dat is waar het om gaat in de rest van dit hoofdstuk.

 

Sophocles: ‘Koning Oedipus’ en ‘Oedipus te Colonos’

Sophocles verhaalt ons hoe koning Laios van Thebe hoort van het Orakel van Apollo te Delphi, waar de oude Grieken hulp zochten voor hun psychisch en psychosomatisch lijden.

Laios hoort dat hij spoedig een zoon zal krijgen, en vervolgens dat deze zoon hem zal vermoorden en zal trouwen met Iokaste, zijn vrouw. Als kort daarop inderdaad een zoon geboren wordt, doorboort Laios hem zijn enkels, en geeft Iokaste haar kind weg aan een herder, met de opdracht het te doden, opdat de voorspelling van het Orakel niet uitkomt. De herder echter kan dit alles niet over zijn hart verkrijgen. Uiteindelijk wordt de baby als eigen kind aangenomen door koning Polybus en koningin Meriope van Corinthe, die kinderloos waren. Vanwege de verwondingen aan zijn voetjes noemde het koningspaar hun aangenomen kind Oedipus, hetgeen ‘zwelvoet’ betekent. Oedipus groeit op als enig kind aan het hof te Corinthe.

Wanneer een gast aan het hof van Polybus aan de puber Oedipus vertelt dat hij een aangenomen kind is, ontwaakt de twijfel in hem. Zijn ouders ontkennen echter alles en Oedipus zoekt raad bij het Orakel van Delphi. Het Orakel zegt hem dat hij zijn vader zal vermoorden en zijn moeder zal huwen. Geschokt door deze uitspraak besluit Oedipus niet naar Corinthe terug te keren, opdat de voorspelling niet zal uitkomen. Doelloos op reis ontmoet hij op een driesprong een groepje reizigers. Geen van de reizigers wil opzij gaan om de ander voorrang te geven, en in het gevecht dat erop volgt, doodt Oedipus enkele reizigers.

Uiteindelijk bereikt hij de stad Thebe. Thebe wordt geplaagd door de Sfinx. Die eist iedere dag een jonge man uit de stad, die ze een raadsel opgeeft. Wanneer het slachtoffer het raadsel niet kan oplossen, wordt hij gedood door de Sfinx. Ook Oedipus gaat naar de Sfinx, maar in tegenstelling tot zijn voorgangers slaagt hij er wel in het raadsel op te lossen. Uit wanhoop stort de Sfinx zich vervolgens in een ravijn en Thebe is verlost van de plaag.

Oedipus wordt als redder de stad binnengehaald en krijgt de troon van het koninkrijk aangeboden. De troon is vacant, aangezien de koning, Laios, recentelijk door rovers gedood zou zijn. Een en ander heeft tot gevolg dat Oedipus ook de koningin-weduwe, Iokaste, tot vrouw krijgt. Oedipus regeert dan vijftien jaar, totdat de pest in de stad uitbreekt. De broer van Iokaste, Creon, gaat naar Delphi om raad te vragen. Het antwoord van het Orakel is dat de moordenaar van koning Laios ongewroken in Thebe leeft en opgespoord moet worden. Geleidelijk aan wordt duidelijk dat Oedipus zélf de moordenaar is. Hij is de biologische zoon van Laios en Iokaste en hij doodde zijn vader en huwde zijn moeder. Als dit alles ten slotte duidelijk wordt, hangt Iokaste zich uit wanhoop op en Oedipus steekt zich, bij het aanschouwen van zijn vrouw/moeder de ogen uit.

In Oedipus te Colonos beschrijft Sophocles hoe Oedipus als een arme oude blinde zwerver door het land trekt, aan de hand van zijn dochter Antigone, opgejaagd door de furiën . De goden hebben hem bevolen naar Colonos te gaan om daar te sterven op een teken van Zeus. Onder bescherming van koning Theseus van Athene rekent Oedipus eerst af met de broer van Iokaste, Creon, die door Theseus verslagen wordt. Vervolgens rekent hij ook af met zijn zoon Polyneikes. Oedipus weigert zijn zoon hulp, voorspraak en vergiffenis en jaagt hem daarmee een zekere dood tegemoet. Ten slotte trekt Oedipus zich terug op een verborgen plaats, nadat hij Theseus een geheim toevertrouwd heeft. Dan gaat het bliksemen en Oedipus is verdwenen, opgenomen in het rijk der goden.

 

Interpretaties

Zowel in het drama Koning Oedipus als in Oedipus te Colonos staat, volgens Freud (1900), het oedipale thema centraal. Eerst is het de zoon Oedipus die de strijd aangaat met zijn vader, hem vermoordt en vervolgens zijn eigen moeder huwt. In Oedipus te Colonos is het thema omgekeerd: het is de vader Oedipus die de strijd aanbindt met zijn zoon, hem de dood in jaagt, en tegelijkertijd zijn dochter voor zich opeist om hem te begeleiden tijdens zijn laatste levensjaren. Daarmee bindt hij Antigone aan zich. In Koning Oedipus en in Oedipus te Colonos is het thema hetzelfde en zijn de posities verwisseld; het schema blijft echter gelijk. Slachtoffer en dader wisselen, maar het blijft het schema van slachtoffer versus de dader. Wat verder opvalt in de verhalen van Sophocles is dat er veel ‘gedaan’ wordt. Het handelen lijkt vóór het reflecteren uit te gaan; primitieve agressie, schuld en schaamte staan voorop.

Na Freud hebben vele andere psychoanalytische auteurs zich beziggehouden met de Oedipus-mythe. Ferenczi (1912) benadrukte vooral het feit dat in Oedipus zich de strijd tussen het realiteits- en lustprincipe afspeelt. Zijn stelling is dat de grootheid van Oedipus zit in het gegeven dat hij, de oplosser van het raadsel van de Sfinx, het zoeken naar de waarheid boven zijn eigen genoegen stelt. In toenemende mate wordt in de analytische literatuur ook ingegaan op andere personages uit de mythe, zoals de Sfinx en Iokaste.
Reik (1920) brengt de Sfinx in verband met de moederfiguur. Hij wijst erop dat in de Griekse mythen de Sfinx gezien wordt als een vrouw met een mannelijk geslachtsorgaan. Dit refereert aan de vroegkinderlijke almachtsfantasie om perfect, compleet, man en vrouw tegelijk te zijn. Hiermee wordt tevens een relatie gelegd tussen de Sfinx en Iokaste, de moeder en echtgenote van Oedipus. Reik argumenteert dat de Sfinx die raadsels opgeeft, pas voorkomt in latere versies van de Oedipus-mythe. In de versie die Freud gebruikte, doodt de Sfinx haar slachtoffers wanneer zij niet in staat blijken het raadsel op te lossen. Daarmee jaagt zij mannen die haar benaderen de dood in. Als Oedipus erin slaagt het raadsel wel op te lossen, doodt de Sfinx zichzelf door van de rots te springen en wordt de ban doorbroken. De stad Thebe komt los uit de machtige greep van de Sfinx.

Reik gaat verder dan Rank als hij op grond van zijn bevinding concludeert dat er in oudere vormen van de mythe geen sprake is van het oplossen van een raadsel, maar van een titanengevecht tussen de Sfinx en Oedipus. Oedipus doodt de Sfinx, waarbij in het beeld van de Sfinx Laios en Iokaste samenkomen. Hij ziet dan ook in de mythe de verbeelding van de haat van Oedipus ten opzichte van moeder en vader. Van der Sterren (1948) wees ook al op de intense haat ten aanzien van het moederobject.

Over Laios, de biologische vader van Oedipus, gaat het verhaal dat hij verliefd werd op een jongen genaamd Chrysippus. Nadat hij gemeenschap met Chrysippus had gehad, werd Laios, koning van Thebe, vervloekt door Pelops, de vader van de jongen. Chrysippus zou zelfmoord gepleegd hebben uit schaamte over wat hem was overkomen: verkrachting door een man. De vloek, uitgesproken door Pelops, hield in dat Laios kinderloos diende te blijven. Zo niet dan zou hij vermoord worden door zijn zoon. Hera, woedend vanwege Laios’ misdaad, zond de Sfinx naar Thebe om de stad te straffen en te kwellen. Laios vroeg het orakel van Apollo of hij kinderen kon krijgen. De waarschuwing van het orakel bevestigde de vloek van Pelops en deed Laios besluiten niet met zijn vrouw Iokaste te slapen. Op een dag echter, bedwelmd door de wijn, had hij toch gemeenschap met haar, waarna negen maanden later Oedipus werd geboren, ten diepste ongewenst en gevreesd. Ook in dit verhaal speelt de blinde ziener Thereisias een rol. Hij was het namelijk die Laios trachtte te overreden zich met Hera te verzoenen, toen hij op reis gegaan was om het orakel van Apollo te raadplegen. Laios sloeg echter geen acht op wat Thereisias te zeggen had en werd kort daarop gedood door Oedipus.

 

Interpretatie: oedipaal versus pre-oedipaal

Groen-Prakken (1992) werkt het bovenstaande in een voordracht over Freud en Oedipus verder uit. Zij wijst erop dat Oedipus aan het hof van Corinthe leeft met een groot geheim. Hij is onwetend van zijn afkomst en weet niet dat zijn ouders zijn ouders niet zijn. Bovendien zijn er de verminkte voeten, die bepalend zijn geweest voor zijn naam. En de naam die iemand draagt, geeft aan wie hij is. Hij draagt zijn verminking met zich mee en zal er veel hinder van en pijn aan ondervonden hebben. Hij zal er zich ook intens voor geschaamd hebben en hij weet niet waar die littekens vandaan komen. Zonder het te weten werd hij mishandeld en verminkt door zijn vader, weggedaan om gedood te worden door zijn moeder. Door zijn verwondingen werd hij gehinderd en belemmerd in zijn ontwikkeling. Dan zijn er ook nog zijn pleegouders, die zich schaamden over hun eigen kinderloosheid en die ongetwijfeld ambivalent hebben gestaan tegenover hun aangenomen kind met zijn verwonde voetjes.

Kortom, schaamte. Het gevoel niet te mogen weten en een diep gekrenkt en gekwetst zelfgevoel doortrekken het bestaan van Oedipus van begin af aan. Aan het eind van de tragedie van Sophocles ontdekt Oedipus de waarheid omtrent de moord op zijn vader en het huwelijk met zijn moeder. Nadat hij nog eenmaal Iokaste vasthoudt die zich verhangen heeft, steekt hij zich uit schaamte de ogen uit.

 

Oedipus komt naar voren als een man die, zo beschrijft Groen-Prakken, macht en aanzien moet nastreven om zijn gekwetste zelfgevoel en de daaraan verbonden grote kwantiteiten woede en schaamte ongedaan te maken. Als zijn macht begint te tanen, reageert hij beledigd, agressief en gekwetst. Aan het eind van de tragedie ontdekt Oedipus twee vreselijke waarheden: enerzijds het feit dat hij zijn vader doodde en zijn moeder huwde, anderzijds dat zijn vader hem verminkte en zijn moeder hem wegdeed om gedood te worden.

Oedipus doet wat een klein kind zou doen: door de grond willen gaan van schaamte, niet gezien willen worden, zichzelf wegmakend. Een kind dat zich schaamt, houdt zijn handen voor zijn ogen, vanuit de magische gedachte dat ‘als ik hen niet zie, zij mij ook niet zien’. ‘Niet zien’ is ‘niet zijn’.

Overigens, in de Griekse oudheid is ‘niet kunnen zien’, blind zijn, verbonden met seksualiteit. De ziener Thereisias was blind. Van hem gaat het verhaal dat hij per ongeluk de godin Athene naakt zag baden. Athene legde vervolgens haar handen over zijn ogen, waarop hij blind werd. Zij schonk hem daarmee tegelijkertijd het innerlijk gezichtsvermogen. Anders gezegd: zij schonk hem ‘inzicht’, ‘weten’. Zieners en dichters in het oude Griekenland worden vaak als blind afgebeeld. Opmerkelijk is ook dat een oud Nederlands woord voor genitaliën ‘schaamte’ is. Oedipus nu zal moeten leven met een vreselijke waarheid. De eens gevierde vorst slijt zijn laatste levensdagen als een arme oude blinde zwerver in de vlakte van Colonos. Hij die eens de machtige was, is nu de machteloze.

Het voorafgaande samenvattend, kunnen we stellen dat van begin af aan het zelfgevoel van Oedipus intens moet zijn beschadigd. De kwantiteiten agressie en schaamte die daarmee verbonden zijn, moeten enorm zijn geweest. Groen-Prakken geeft ook aan dat er nergens in het Oedipus-drama aanwijzingen zijn dat Oedipus kon liefhebben en tedere gevoelens voor anderen had, zo fundamenteel afgewezen als hij was door beide ouders, terwijl daar geen genegenheid, liefde of tederheid tegenover stond. Overigens was het de ziener Thereisias die niet alleen Oedipus maar ook Narcissus zijn lot voorspelde.

In het bovenstaande   zijn we regelmatig gestuit op het begrip ‘schaamte’. Voordat we naar de mythe van Oedipus terugkeren, staan we even stil bij dit verschijnsel.

 

Schaamte en het Zelf

Zoals schuld psychoanalytisch gezien bij de oedipale fase hoort, hoort schaamte bij de narcistische fase. Het is een bijna lichamelijk gevoel en slaat altijd terug op het Zelf. Iemand die zich schaamt, voelt zich ook beschaamd, terwijl bijvoorbeeld iemand die zegt schuldig te zijn zich nog niet per se schuldig hoeft te voelen. Schaamte is verbonden met falen of pijnlijk tekortschieten. Het is een pijnlijk, maar machtig affect en kan plotseling uitbreken en overweldigend zijn.

Schaamtevolle ervaringen worden niet snel vergeten en als ze herinnerd worden, wordt het gevoel sterk herbeleefd. Het is verbonden met een gevoel van mentale en bijna lichamelijke naaktheid. Schaamte gaat altijd gepaard met het bewustzijn bekeken te worden door een concrete, mogelijke of gefantaseerde ander. Die observerende ander wordt dan beleefd als afwijzend. De aanwezigheid van een observerende ander verbindt schaamte volgens Yorke (1990) met trots, exhibitie en voyeurisme, en ook met de behoefte zich te verbergen als afweer daartegen. Schaamte zou etymologisch samenhangen met ‘zich verbergen’.

Trots is de tegenhanger van schaamte. Schaamte moet zowel binnen als buiten het lichaam gelokaliseerd worden; het kleeft als het ware aan het lichaam. Het ontstaat op het moment dat het kleine kind zichzelf begint te separeren, zich los te maken van het moederobject. Ieder kind kent in het begin van zijn ontwikkeling een fase waarin het zichzelf ervaart als transparant. Van vader en vooral van moeder wordt verwacht, zo niet geëist, dat zij het kind woordeloos begrijpen, dat ze doorzien en voorzien wat de wensen van het kind zijn. Langzamerhand gaat het kind zich differentiëren, losmaken en ook afgrenzen. Er ontstaat een differentiatie tussen het Zelf en de objecten om hem heen. Het gaat een eigen afgeschermd innerlijk ontwikkelen dat van hem zelf is. Dat is de fase waarin het kind nee gaat zeggen om zich af te grenzen. Gaandeweg ontwikkelt zich een groeiend en helder bewustzijn van wat binnen- en buitenwereld is. In deze ontwikkeling van transparant naar afgegrensd zijn, ontstaat schaamte. Vandaar dat Freud (1905) stelt dat heel kleine kinderen geen schaamte kennen, ze genieten ervan hun lichaampjes te laten zien en gezien te worden. Als later zich schaamte ontwikkelt, wijst het bijbehorend gevoel van naaktheid op het wegvallen van de grens tussen het Zelf en het andere. Het ontbreken van schaamte later in de ontwikkeling wijst op fundamentele tekortkomingen in de emotionele ontwikkeling. Overigens kan schaamteloosheid evenzeer een reactie zijn op schaamte.

We keren nu zoals gezegd terug naar Oedipus.

 

Interpretatie: Iokaste en Oedipus

Eerder hebben we gesproken over de interpretatie door Sophocles van Oedipus. Tegenwoordig weten we dat zijn interpretatie er een is in een hele reeks en wel een die op een laat tijdstip in de geschiedenis van de Oedipusmythe is ontstaan. Veel eerder in de tijd was er de minoïsche cultus die een eigen en dus vroegere interpretatie van de mythe kende.

In het oude Griekenland ging aan de hegemonie van de koning de hegemonie van de heilige koninginnen vooraf. Graves (1960) laat zien hoe aan het begin van de ontwikkeling de grote moedergodin staat, die gezien werd als onsterfelijk, onveranderlijk en almachtig. Zij had minnaars vanwege het genot, niet om haar kinderen een vader te geven. De nimf van de stam koos, naar het scheen, jaarlijks uit de beschikbare jonge mannen een minnaar. Die werd koning en geofferd als het jaar eindigde. Vervolgens nam een andere man zijn plaats in als minnaar van de koningin, om daarna op het vooraf bepaalde tijdstip –midwinter-eveneens te worden geofferd, enzovoort.

Langzamerhand werd de man symbool van vruchtbaarheid in plaats van object van louter erotisch genot voor de koningin. Deze koningen hadden uitsluitend enige macht als ze gekleed waren in het gewaad van de koningin en waren getooid met valse borsten. Zij traden naar voren als plaatsvervanger of ook verlengstuk van de koningin. De koning had macht voor zover hij participeerde in de macht van de koningin. Maar sterven moest hij. De man werd gezien als het lustobject en verlengstuk van de moeder/vrouw. Het was Oedipus die door het raadsel van de Sfinx op te lossen de gevestigde orde doorbrak. Daarmee joeg hij de Sfinx en Iocaste de dood in. De vrouw/Antigone wordt verlengstuk van de man. Het kind,  dat zich losmaakt van het primair moederobject, is niet langer verlengstuk maar autonoom object met een eigen leven maar ook met eigen wensen.

Terug nu naar de mythe van Oedipus. In het licht van het bovenstaande is de moord op Laios de rituele dood die de koning door toedoen van zijn opvolger onderging. Volgens de oude verhalen was de nieuwe koning de zoon van de oude koning, die hij doodde en met wiens weduwe hij trouwde. Dit religieuze ritueel is door Freud voorgesteld als vadermoord en incest. Incest was in het oude Griekenland niet zozeer een taboe als wel een voorrecht voor koninginnen en goden. De mythe van Oedipus gaat niet alleen over de moord op Laios en de incest van Oedipus, maar ook om het lot van Iokaste en hoe Oedipus zich losmaakt van haar en individueert. Het verhaal van Oedipus en de Sfinx staat in verband met het gebruik dat de nieuwe koning zich wijdde aan de Sfinx voordat hij huwde met haar priesteres, de koningin. In de oedipus-mythe doodt de Sfinx zichzelf, net zoals Iokaste dat deed. Oedipus trachtte zich los te maken van het moederobject. Uit wraak jegens haar zoon die niet langer haar verlengstuk wilde zijn, pleegde Iokaste zelfmoord. Uit schaamte over zijn streven naar autonomie stak Oedipus zich de ogen uit, daarmee enerzijds trachtend zijn daad ongedaan te maken, anderzijds het beeld van de dode Iokaste op zijn netvlies vasthoudend. Zijn lot was autonoom te zijn, los van het moederobject, overgeleverd aan zijn eigen angsten, gepersonifieerd in de furiën die hem achtervolgden tot in Colonos. Daar vond Oedipus rust in de dood en herstelde daarmee de symbiose met Iokaste, het verloren gegane liefdesobject. Tenslotte gaat de oedipusmythe ook over het opgeven van de almachtsfantasie van de mens dat hij perfect is zoals de sfinx was, én vrouw én man tegelijk.

Kortom, de oedipusmythe moet op verschillende niveaus geïnterpreteerd worden. De mythe is gelaagd en heeft meerdere betekenissen tegelijk; er is niet een eenduidige en ultieme betekenis van de mythe. We kunnen de interpretatie van de oedipale mythe dan ook niet los zien van het moment in de ontwikkelingsgeschiedenis van het opgroeiende kind. Iedere fase in de ontwikkeling kent zijn eigen Oedipus. Dé interpretatie van de oedipale mythe bestaat niet. Het gaat zowel over het conflict tussen vader, moeder en kind, als over het proces waarin het kind zich losmaakt en zich afgrenst van het primaire moederobject. De wijze waarop dit laatste heeft kunnen plaatsvinden, is bepalend voor de wijze waarop het kind de ‘oedipale fase’ binnentreedt en doormaakt. Bepalend ook voor de intensiteit en concreetheid waarmee het oedipale conflict moet worden aangegaan.

De mythe van Oedipus gaat over de ontwikkeling zelf, van een individu levend vanuit de verbondenheid met een ander object, naar het leven van een individu dat een adequate balans heeft weten te vinden tussen autonomie en verbondenheid. Iemand die bij zichzelf kan zijn zonder de ander te verliezen en die ook samen met de ander kan zijn zonder zichzelf te verliezen.

Overigens, het is al eerder gezegd, was de ziener Thereisias niet alleen betrokken bij het lot van Laios en Oedipus, hij was ook degene die de nimf Leiriope, de moeder van Narcissus, voorspelde dat haar zoon zeer oud zou worden, mits hij zichzelf nooit zou leren kennen, in de mythe: als hij geen blik zou werpen op zichzelf.

Thereisias, volgens weer een ander verhaal, werd door Hera gestraft met eeuwige blindheid toen hij in een twistgesprek tussen Hera en Zeus positie koos voor Zeus. Het twistgesprek ging erover wie meer van het liefhebben kon genieten, de man of de vrouw. Nu was Thereisias eens voor zeven jaar in een vrouw veranderd, omdat hij twee slangen had zien paren en de dieren daarbij gestoord had. Aangezien hij zo tot beide seksen had behoord, werd hij door het godenpaar als deskundige gezien. Hera hield tegenover Zeus vol dat de vrouw aan de liefdesdaad geen genot ontleende, maar Thereisias deelde uit eigen ervaring mee dat het genot voor de man en voor de vrouw zich verhoudt als één staat tot negen. Hera zag zich zodoende het geheim van haar sekse ontfutseld. Terwijl Hera hem strafte met blindheid, schonk Zeus Thereisias de gave van de helderziendheid als troost.

Ovidius: de verhalen over Narcissus en Echo

In het derde boek van zijn Metamorfosen beschrijft Ovidius de geschiedenis van Narcissus en Jupiter. Narcissus, de zoon van de nimf Leiriope, werd geboren uit de omarming van deze waternimf door de bochtige Cephisusstroom. Leiriope, zwanger geraakt, baarde een zoon op wie, van begin af aan, iedereen verliefd werd. Zij noemde haar zoon Narcissus en vroeg Thereisias of hij lang zou leven en een rijpe ouderdom zou bereiken. Het antwoord van Thereisias was: zolang hij zichzelf niet kent.

Narcissus maakte al vroeg kennis met de liefde. Op zijn zestiende was zijn levenspad reeds bezaaid met afgewezen minnaars en minnaressen. Op zijn beurt echter was hij, in de ban van zijn eigen prille schoonheid en vanwege zijn koppigheid, niet in staat zich door minnaars en minnaressen te laten aanraken.

Een van zijn minnaressen was de nimf Echo. Uit zichzelf kon zij niet spreken, ze kon alleen herhalen wat de ander zei. Dit napraten was een straf die haar door Hera was opgelegd omdat Hera, iedere keer wanneer zij vermoedde dat Zeus de liefde bedreef met andere nimfen, door Echo langdurig en opzettelijk aan de praat gehouden werd, zodat de nimfen konden vluchten. Op een bepaald moment, wanneer Narcissus in een stil gebied op jacht is, wordt Echo hem gewaar. Stilletjes treedt zij in zijn voetspoor. Als Narcissus toevallig roept “Is er iemand hier?”, echoot Echo: “Hier”. Vanaf dat moment ontwikkelt zich een spel waarmee Echo Narcissus en zichzelf vangt in een folie à deux, een dyadische verbintenis, waarbinnen het onduidelijk is wat van wie is, wie spreekt en wie antwoordt. Als Echo dan uiteindelijk uit het bos te voorschijn rent om de door haar geliefde Narcissus te omhelzen, zet hij het op een lopen en wijst haar af. Nog liever wil hij sterven dan dat Echo zijn hart mag winnen, roept hij uit. Waarop Echo echoot: “Dat jij mijn hart mag winnen”. Vervolgens verbergt zij zich in het bos, versmaad, afgewezen en vervuld van schaamte. Door haar slapeloze droefheid raakt haar lichaam uitgeteerd en verdort haar huid. Alle levenssappen ontsnappen aan haar lichaam. Wat rest zijn haar botten en haar stem, zo schrijft Ovidius. De stem beklijft, de botten zijn tot steen geworden en sindsdien schuilt Echo in de bossen en is onzichtbaar in de bergen. Maar de klank van haar stem, waarin zij voortleeft, is alom hoorbaar.

Zoals Narcissus Echo ontliep, ontliep hij ook alle andere nimfen en knapen die op hem verliefd waren. Een van de afgewezen mannen roept dan ook uit: “Laat hem ook zo verliefd zijn, laat ook zijn geliefde ongrijpbaar zijn”. Artemis, die deze wanhoopsvloek hoorde, strafte vervolgens Narcissus door hem verliefd te laten worden op zichzelf.

Dorstig geworden door de jacht wil Narcissus gaan drinken bij een bron. Al drinkend voelt hij zich aangetrokken door zijn spiegelbeeld, zich niet direct realiserend dat het een gespiegeld beeld van hem zelf is. Hij blijft onbeweeglijk strak kijken naar het beeld in het water. Zonder het te weten, wil en zoekt hij zichzelf en wordt hij door zichzelf behaagd. Hij verlangt naar wie naar hem verlangt. Steeds als hij met zijn armen naar het beeld in het water tracht te reiken, grijpt hij mis. Wat hij begeert is ongrijpbaar. Narcissus is verliefd, maar het beeld, het object van zijn liefde, is onbereikbaar, van hem gescheiden door het wateroppervlak. Iedere keer als Narcissus zijn hoofd naar het beeld in het water neigt, lijkt het alsof het beeld naar hem toe komt. Iedere keer als Narcissus wenkt, wenkt het beeld terug. Dan roept Narcissus uit: “Ik ben het zelf, ik voel het nu, ik gloei uit liefde voor mezelf, ik voel en voed het vuur. Wat ik verlang ben ik zelf, hoe kan ik afstand nemen van mijn eigen lichaam?” Een vreemde minnaarswens: weg wensen waarnaar je verlangt. Hoe is het te verdragen, tegelijkertijd iets te bezitten en het toch niet te bezitten? Verdriet verteert hem. In zijn verdriet scheurt hij zijn kleren en beukt hij met zijn blote vuisten op zijn lichaam. Daar waar hij beukte ontstaan rozerode vlekken en wonden. Als Narcissus zijn wonden ziet, verdraagt hij dit niet langer en kwijnt hij weg, verteerd door liefde. Zijn lichaam, ontdaan van schoonheid, straalt geen kracht meer uit. Het heeft niets meer van het lichaam waar Echo ooit naar verlangde.

Ondanks haar wrok houdt Echo Narcissus in het oog en deelt zij zijn verdriet. Als Narcissus in wanhoop roept: “Ach mij”, echoot zij “Ach mij”. Ook wanneer hij met zijn vuisten tegen zijn eigen lichaam slaat, laat zij dezelfde klanken van verdriet en rouw klinken. Terwijl Ovidius Narcissus laat sterven van verdriet, beschrijft Graves (1960) een versie van het verhaal waarin Narcissus zichzelf van het leven beneemt door een dolk in zijn borst te steken. Daar waar het bloed de aarde raakt, ontspruiten witte narcissen met een rode kraag. Ovidius beschrijft hoe zelfs in het dodenrijk Narcissus zichzelf blijft bekijken in het water. Hij verhaalt hoe de zussen van Narcissus, de waternimfen, wenen en hoe de bosnimfen meewenen. Na hun wenen, weent Echo. Wanneer de brandstapel als doodsbed klaarligt, blijkt zijn lichaam spoorloos verdwenen te zijn. Waar het gelegen heeft, ontdekken zij wel een gele bloem gevat in witte bladerkrans.

 

Interpretatie: Narcissus en Leiriope

Graves (1960) schrijft dat Narcissus ook wel Leirion genoemd werd. Leiriope, de naam van de moeder van Narcissus, betekent het gezicht van de Leirion. Door de naamgeving van haar kind maakt Leiriope duidelijk wat haar verwachtingen met betrekking tot haar zoon zijn. In het begin van de mythe wordt gezegd dat iedereen van meet af aan verliefd was op Narcissus. Het was Narcissus’ lot te behagen en behaagd te worden. Dit wijst in de visie van Victoria Hamilton, in haar boek Narcissus and Oedipus (1993), op de kwaliteit van de primaire relatie tussen Narcissus en het moederobject. Voor haar gaat het in de mythe van Narcissus over de betekenis van kijken en spiegelen, over ogen en spiegel. Het eerste beeld dat het kleine kind waarneemt, is het visuele beeld van een menselijk gezicht, normaal gesproken het gezicht van de moeder. Het gezicht van de moeder reflecteert hoe zij haar baby waarneemt, maar tegelijkertijd spiegelt de moeder ook het kind zelf in haar ogen. Anders gezegd, het kind ziet zijn eigen reflectie in moeders ogen. Deze reflectie spiegelt zowel de gevoelens van het moederobject met betrekking tot het kind als het kind zelf. Met andere woorden, de verwachtingen en gevoelens van het moederobject vallen samen met datgene wat het kind zelf is.

Onduidelijk is wat van de moeder en wat van het kind is. Narcissus bestond binnen de liefhebbende ogen van zijn moeder en de andere mensen om hem heen. Daardoor liet hij zich voeden. De attitude is egocentrisch, hij was niet in staat zelf te geven en lief te hebben. De onvoorwaardelijke bewondering en verering door het primair object bevestigen Narcissus’ grootheid. Tegelijkertijd houden ze hem gevangen in de dyadische relatie met het spiegelend moederobject, waardoor hij niet in staat is zich in adequate zin van haar los te maken en zich verder als apart, autonoom object te individueren. De prijs die Narcissus daarvoor betaalt, is dat zijn innerlijk leven, zijn innerlijke wereld, leeg blijft en dat is waar de profetie van Thereisias op aansluit.

Bestaan houdt voor Narcissus in: niet weten. Weten betekent immers de confrontatie met eindigheid en beperktheid. Niet weten betekent de illusie van de grandiositeit en oneindigheid kunnen handhaven. Weten betekent voor Narcissus ook de confrontatie met de innerlijke leegte en de daaraan verbonden diepe anaclytische depressie. Weten houdt ook in: zich differentiëren, anders zijn dan, en daarmee wordt de dyadische relatie met het primair object verbroken. Immers, de dyadische relatie met het primair object opgeven voor een meer triadische relatie, veronderstelt de aanwezigheid van een derde object. In een normale ontwikkeling leiden het binnen bepaalde grenzen tekortschieten van het primair object en de aanwezigheid van een ander, derde object, tot het opgeven van de dyadische relatie en het zichzelf individueren, differentiëren en zich ontwikkelen tot een geïndividueerd autonoom object. Hiertoe was Narcissus niet in staat. Voor Narcissus is het ondraaglijk zich te realiseren dat er twee personen zijn, twee autonome objecten, die een relatie met elkaar hebben, zonder daarmee hun individualiteit op te geven.

In de mythe wordt vervolgens verhaald hoe de adolescente Narcissus zichzelf niet kan toestaan aangeraakt te worden door anderen, minnaars noch minnaressen. Het thema in de adolescentie is de hernieuwde strijd om gesepareerd en geïndividueerd zijn, de strijd om de eigen autonomie. In deze fase van de ontwikkeling is de adolescent gepreoccupeerd met de eigen identiteit, het eigen beeld en (opnieuw) zijn afgrenzing van anderen. Het verschil echter tussen de adolescent en het kleine kind is dat de adolescent het vermogen heeft zichzelf te individueren en afstand te nemen van zijn ouders, terwijl het kleine kind in feite afhankelijk is van de primaire ouderobjecten. Ook Narcissus strijdt om zijn eigen individualiteit en tracht zich te separeren van het primair object, maar mist het vermogen het primair object los te laten. Vandaar dat de relatie tussen Narcissus en Echo een herhaling is van de primaire relatie tussen Narcissus en Leiriope. Anders gezegd: Echo is de schaduw van het primair moederobject, Leiriope.

Kortom, we hebben tot nu toe vastgesteld dat Narcissus gepreoccupeerd was met zijn eigen beeld en de spiegeling vanuit de buitenwereld nodig had om de eigen innerlijke leegte te maskeren, dat wil zeggen om de eigen intense onzekerheid te voorkomen. Het beeld in de spiegel wordt gebruikt als een narcoticum tegen gevoelens van leegte en desintegratie. Zolang het kind echter de band met het spiegelend object niet kan en mag loslaten, kan en mag hij ook niet onafhankelijk van de voedende aanwezigheid van externe objecten functioneren. Het separatie- en individuatieproces houdt in dat het kind zichzelf bevrijdt van het spiegelend Zelfobject, de moeder. Op dit punt faalt Narcissus.

 

Interpretatie: Narcissus en Echo

Uit het voorafgaande zal duidelijk geworden zijn waarom Echo het type vrouw is dat Narcissus zou kiezen. Immers, Narcissus kan gescheidenheid en differentiatie in een relatie niet verdragen. Daarbij is de folie à deux, gecreëerd door een perfect spiegelend object als Echo, eveneens ondraaglijk, omdat daarmee aan de andere kant de angst voor de versmeltende symbiose naar voren komt. Vandaar dat Narcissus zich aangetrokken voelt tot Echo en haar tegelijkertijd moet afwijzen. Hamilton (1993) laat zien hoe Narcissus Echo, door haar af te wijzen, verandert in degene die hem moet volgen, zijn schaduw. Zij zal hem echter nooit bezitten, haar handelen is masochistisch, haar beleven melancholisch. Echo is de perfecte levenscompagnon voor Narcissus; zij die gestraft is met een volledig gebrek aan activiteit en initiatief. De enige kracht die zij overheeft is die van het herhalen. Daarmee houdt zij de dyadische symbiotische relatie in stand. Door het herhalen wordt het object vastgehouden. Het kleine kind herhaalt en imiteert wat de primaire objecten jegens hem doen, daarmee houdt het ze vast én neemt het afstand.

Samenvattend kunnen we zeggen dat de relatie tussen Narcissus en Echo de strijd symboliseert tussen enerzijds de angst voor de fusie en anderzijds het onvermogen tot differentiatie. Dit vindt plaats op basis van het ontbreken van een derde object én de overheersende aanwezigheid van het primair zorgend object. Dit alles leidt tot een onvermogen objectrelaties op wederkerig niveau aan te gaan en tot een onvermogen lief te hebben. Narcissus is niet in staat een relatie op te bouwen, noch begrijpt hij hoe relaties zich ontwikkelen en hoe ze goed lopen. Hij neemt de positieve reacties van andere mensen op hem voor wat zij zijn. Maar als andere objecten niet blijken te zijn wat Narcissus hoopt dat ze zouden zijn, namelijk perfect spiegelend, leert hij niet van deze ervaring, maar wijst hij de andere objecten af. Het enige wat Narcissus overblijft is afwijzing en daarnaast de belofte van de eeuwige, perfecte liefde die ooit zal komen. Anders gezegd: Narcissus leeft met de fantasie ‘als… dan…’ Oftewel, ‘ooit’ zal het paradijs op aarde komen.

Interpretatie: Narcissus

Narcissus is niet alleen niet in staat lief te hebben, hij lijdt daar ook niet onder, hij voelt zich eerder tekort gedaan door de ander. Daarnaast lijkt het alsof hij ongevoelig is voor angst. Hij is tot het eind van het verhaal van Ovidius nog nooit afgewezen. Zijn manier van leven is nooit ter discussie gesteld. Wanneer dit dreigt te gebeuren, neemt hij afscheid en vertrekt. Pas wanneer de godin Artemis Narcissus straft door hem verliefd te laten worden op zichzelf, verandert het beeld. Kijkend in het water van de heldere bron wordt Narcissus voor het eerst verliefd op wat een ander, onafhankelijk object lijkt te zijn. Kijkend naar het beeld in het water ziet hij bewonderende ogen, zonder zich direct te realiseren dat het zijn eigen bewondering is die hij ziet. Het eerste beeld dat het kind in de spiegel van moeders ogen ziet, is moeders beeld van haar kind (Winnicott, 1967). In het geval van Narcissus is dit specifieke beeld een bewonderend gezicht. In de normale ontwikkeling is het van belang dat het moederobject in staat is de wijze waarop zij haar kind waarneemt te relativeren en zich open te stellen voor het kind zelf, het kind met zijn eigen wensen en zijn eigen mogelijkheden. Naarmate dit meer mogelijk is, zal het kind in staat zijn zich adequater te individueren. Wanneer het moederobject haar eigen wensen en verwachtingen niet of ternauwernood kan opgeven, zal de dyadische relatie continueren. Daarbij komt dat in de beleving van het kind de spiegel nooit zal geven wat hij vraagt.

In dit verband is het ook goed even stil te staan bij de figuur van Jacques Lacan en vooral bij wat hij schrijft over het spiegelstadium. Het kind dat voor de spiegel staat en zichzelf in de spiegel ziet, zal in verwarring raken. Het is het moederobject dat als derde object hem zal redden uit de complexe verwarring door hem te helpen differentiëren tussen zichzelf en het beeld in de spiegel. Moeder zal het kind helpen twee beelden van dezelfde persoon met elkaar te vergelijken. In het spel voor de spiegel in de normale kinderontwikkeling is vaak ook waar te nemen dat het kind wil zien wat er achter de spiegel is, wie dat kind is dat achter de spiegel staat.

Ook dit zien we terug in de mythe van Narcissus die probeert het object, het lichaam, achter het spiegelend wateroppervlak te exploreren. Zoals het jonge kind gefixeerd raakt door het beeld in de spiegel, zo raakt Narcissus ook gefixeerd door het beeld in het water. Narcissus tracht de muur tussen hem zelf en het ‘externe’ object te slechten. Het is voor hem niet te verdragen dat er twee objecten zijn die niet samen kunnen vallen. Differentiatie moet worden vermeden, want is ondraaglijk. Samensmelten wordt gewenst, maar is eveneens onmogelijk. Anders gezegd, separatie is ondraaglijk. Separatie is onvoorstelbaar omdat de primaire objecten, Leiriope zowel als Echo, altijd ter beschikking waren op de momenten dat Narcissus dat wilde. Het is het falen van het primair object, door niet altijd beschikbaar te zijn, wat het kind in staat stelt zich los te maken van de aanwezigheid van het primair object, namelijk door innerlijke objecten op te bouwen, doorgaans met behulp van transitionele fenomenen. Het kleine kind moet in staat gesteld worden te roepen om moeder die niet aanwezig is. Vervolgens moet hij ook kunnen oefenen met zijn woede over het feit dat moeder er niet is. Juist door een innerlijke belevingswereld op te bouwen, leert het kleine kind dat hij een relatie kan hebben met een object dat niet feitelijk aanwezig is.

Aan het eind van de mythe is Narcissus beroofd van de illusie dat ooit het ware geluk zal komen. Het is voor hem niet te verdragen dat de barrière tussen hem zelf en het geliefde andere object niet te slechten is. Met andere woorden, de separatie is onverteerbaar en de dood is de ultieme poging de separatie alsnog ongedaan te maken en de symbiose te herstellen. Aan het einde van de mythe realiseert Narcissus zich dat hij verliefd is op zichzelf, en dat het beeld in het water zijn eigen beeld is. Hij komt tot inzicht, ontdekt zijn eigen waarheid en daarmee wordt de voorspelling van Thereisias bewaarheid. Tot dan toe leefde Narcissus ‘in de ogen van de ander’ en was de bewondering van de ander de voeding die hij nodig had. Doordat Leiriope en ook Echo hem zo perfect spiegelden bleef het innerlijk leven van Narcissus leeg en kreeg het niet de troostrijke vulling met de verinnerlijkte schaduwen van de mensen om hem heen, zoals Leiriope en Echo. Dat kon ook niet gebeuren want het zich verbinden met de ander zou voor hem betekenen zichzelf te verliezen. Het lot van Narcissus was op zichzelf zijn, want de intimiteit met de ander betekent voor hem zichzelf te verliezen, en bij zichzelf zijn houdt in zonder de ander te zijn. Adequate ontwikkeling vraagt naast gratificatie ook om frustratie. Daarmee wordt de verinnerlijking van de buitenwereld gefaciliteerd en kunnen we relaties hebben met mensen die er feitelijk niet zijn. Daardoor ook kunnen we echt rouwen om het verlies van onze geliefden. Zonder gratificatie én frustratie is er geen toekomst.

‘Leven’ betekende voor Narcissus ‘Niet Weten’ en spiegelbeeldig daaraan betekende ‘Weten’ voor hem ‘Niet Leven’.

Niet Weten gaat samen met het overeind houden van de illusie van de grandiositeit en de perfectheid, met het overeind houden van de wens naar de perfecte dyadische relatie met het primaire object en met de wens te versmelten met de ander. Het was het lot van Narcissus om te behagen en behaagd te worden, het gaat om het Lustprincipe.

Weten gaat samen met het realiteitsprincipe, met de confrontatie met de innerlijke leegte, met de confrontatie met de onafwendbare separatie, differentiatie en individuatie, wat niet te verdragen is voor Narcissus. En met confrontatie met de doorbrekende diepe anaclytische depressie.

Deze laatste vorm van depressie is niet zoals de neurotische depressie verbonden met innerlijk schuldgevoel maar met de innerlijke leegte. Er restte Narcissus slechts twee mogelijkheden: óf op te gaan in de smartelijke anaclytische depressie, óf de hand aan zichzelf te slaan om op die wijze de symbiotische eenheid met het primair object te herstellen. Overigens ook in de mythe van Narcissus valt net als bij de oedipusmythe op dat het ook hier gaat om veel ‘doen’ en weinig kunnen verdragen of containen. De prioriteit van het ‘doen’ boven het ‘verdragen’ is bij jonge kinderen een kenmerk van de fase van de ontwikkeling waarin ze verkeren. Voor hen is het vinden van een juiste balans tussen ‘handelen’ en ‘reflecteren’ een van de opgaven die bij hun ontwikkeling hoort. Bij volwassenen is het vooropstaan van het ‘ageren’ iets wat veel gezien wordt bij mensen met persoonlijkheidsproblematiek, mensen die gestagneerd zijn in hun ontwikkeling en van wie de pathologie niet zozeer gekenmerkt wordt door innerlijke conflicten maar door pathologie van de ontwikkeling zelf.

Oedipus en Narcissus: Conclusie

  1. Autonomie versus Intimiteit: Separeren en Individueren.

Terugkijkend naar zowel de mythe van Oedipus als die van Narcissus, kunnen we vaststellen dat het van eminent belang voor de verdergaande ontwikkeling van het kind is dat het zich losmaakt uit de primaire relatie met het moederobject en zich van haar differentieert. Als de kwaliteit van de primaire objectrelatie dusdanig is dat separatie en individuatie niet optimaal kunnen verlopen, leidt dit tot ernstige stoornissen in het zelfgevoel en in de verdere emotionele ontwikkeling. Bij de bespreking van de oedipusmythe hebben we gezien dat het niet alleen gaat om het vormgeven van de triadische relatie tussen de primaire objecten en het kind, maar evenzeer om het proces van losmaking en zichzelf afgrenzen. Zowel de mythe van Oedipus als die van Narcissus gaan over de ontwikkeling van het zelfgevoel en de autonomie. In beide mythen gaat het om de opgave een weg te vinden waarbij het individu bij zichzelf kan zijn zonder de ander te verliezen en bij de ander te zijn zonder zichzelf te verliezen. Het gaat om het vinden van de juiste balans tussen Autonomie en Intimiteit of Verbondenheid. Zowel Oedipus als Narcissus zijn voorbeelden van ernstige persoonlijkheidsproblematiek.

  1. Spiegelen.

Duidelijk is geworden hoezeer Oedipus beheerst werd door pre-oedipale problematiek en een gekwetst zelfgevoel, intense schaamte en een ambivalent verlopen separatie van het moederobject, waardoor ook de individuatie conflictueus verliep. Bij Narcissus hebben we gezien wat de betekenis is van de primaire band met het eerste verzorgend object. Narcissus was en bleef gevangen binnen de primaire dyadische relatie met het verzorgend moederobject, hij kon zich niet differentiëren. Hierdoor kon hij geen innerlijk leven ontwikkelen; het innerlijk bleef leeg en Narcissus bleef afhankelijk van de aanwezigheid van de voedende externe spiegelende objecten. Adequate spiegeling is noodzakelijk voor een gezonde ontwikkeling, maar tegelijkertijd dient die spiegeling ‘gemarkeerd’ te zijn, zoals Fonagy opmerkt. Daardoor realiseert het kind zich dat het primair object zijn of haar eigen gevoelens spiegelt. Daardoor ook ervaart het kind het onderscheid tussen wat van hem of haar zelf is en wat van de ander is. Kortom, dan leert het kind differentiëren tussen zichzelf en de ander. Adequaat spiegelen houdt in: het delen van het gevoel met elkaar en tegelijkertijd er iets aan toevoegen, namelijk een perspectief.

  1. Het derde Object als ‘Good Enough’.

Ook wezen we bij de bespreking van de Narcissusmythe op de betekenis van het derde object, naast de noodzakelijkheid van het met mate tekortschieten van het primair verzorgend object. Het good enough primair object en het derde object stellen het kind in staat zich los te maken uit de dyadische relatie met het primair verzorgend object en zich te gaan beleven als een gedifferentieerd, autonoom en ander object.  Als het derde object ontbreekt, zal het kind, zoals gezegd, gevangen blijven in een dyadische relatie en zichzelf niet kunnen beleven als gesepareerd, onafhankelijk functionerend object. Separatie wordt dan ondraaglijk en moet geloochend worden. In een dergelijke situatie leert het kind niet zichzelf adequaat af te grenzen en kan het ook niet de beperkingen van de realiteit onder ogen zien en accepteren. De attitude van dergelijke persoonlijkheden zal egocentrisch blijven en gericht op directe behoeftebevrediging. Er zal een onvermogen zijn tot liefhebben en tot beleven van depressieve gevoelens. De mate waarin een gezond zelfgevoel en een gezonde differentiatie tussen het Zelf en het object tot stand zijn gekomen, zal bepalend zijn voor de wijze waarop het kind de oedipale, triangulaire situatie binnentreedt. Daar waar het kind, op grond van niet adequate holding door de primaire ouderobjecten, niet in staat is zich uit de narcistische binding met de ouderobjecten los te maken, spreken we van een developmental arrest. Niet-adequate holding door de primaire objecten kan enerzijds een extreem tekortschieten in het bieden van ‘holding‘ (veiligheid en continuïteit) betekenen, en anderzijds leiden tot een overweldigende holding (overbeschermend en wensvervullend) omdat het primair verzorgend object niet adequaat tussen de eigen wensen en de wensen van het kind heeft kunnen differentiëren.

  1. Inzicht of niet?

Tenslotte hebben we gezien dat het “Ken U Zelf” dat boven het orakel van Delphi stond, niet per definitie de ultieme weg naar emotionele gezondheid is. Soms is het ‘Niet Weten’ de enige mogelijkheid om te kunnen functioneren. Soms is het streven naar inzicht de koninklijke weg naar genezing en is het een kunstfout wanneer er gekoerst wordt op steun en gratificatie. Anderzijds is het evenzeer waar dat het soms een desastreuze kunstfout is inzicht na te streven en dat het enige wat mogelijk is steun en gratificatie is. Overigens is het wel degelijk ook zo dat steun en gratificatie kunnen leiden tot structurele veranderingen in de persoonlijkheid en een gestagneerd ontwikkelingsproces weer op gang kunnen brengen. Inzichtgevende Therapie veronderstelt de aanwezigheid van innerlijke mentale representaties die overigens conflicterend kunnen zijn, waarbij de conflicten geïnterpreteerd kunnen worden. Wanneer er echter sprake is van het ontbreken of tekortschieten van het vermogen om mentale representaties op te bouwen, spreken we van mentale processtoornissen. Dan is een meer steunende of structurerende behandeling aan de orde. Een dergelijke behandeling dient gericht te zijn op het wederom op gang brengen van een gestagneerde ontwikkeling.

 

In het voorafgaande hebben we geprobeerd duidelijk te maken dat er geen oedipale/neurotische problematiek is zonder preoedipale voorlopers. Of, met andere woorden, ontwikkelingspathologie maakt ons kwetsbaar voor conflictpathologie. Vaak gaan conflict en ontwikkelingspathologie samen. Kortom, doorgaans geen inzichtgevende behandeling zonder steunende en structurerende aspecten, en geen steunende structurerende behandeling zonder inzichtgevende momenten.

Bovendien hebben we geprobeerd duidelijk te maken dat oude verhalen uit onze geschiedenis een fascinerend zicht geven óp en inzicht geven ín onze ontwikkelingsgeschiedenis. Mythen als verbeelding en verhaal over onze eigen ontwikkeling.